Samuël riep de HEER aan, en meteen liet de HEER het onweren en regenen, zodat het volk vervuld werd van angst voor de HEER en Samuël. Ze vroegen Samuël:
‘Bid voor ons, uw dienaren, tot de HEER, uw God, dat we niet hoeven te sterven. Want we hebben al zoveel verkeerd gedaan, en nu hebben we het nog erger gemaakt door om een koning te vragen.’ ‘Ook al hebt u gezondigd,’ antwoordde Samuël, ‘u hoeft niet bang te zijn zolang u de HEER maar trouw blijft en Hem met heel uw hart toegedaan bent. Dwaal niet af om achter iets aan te lopen dat niets oplevert en niet bevrijdt, omdat het niets is. Ter wille van Zijn grote naam zal de HEER Zijn volk immers niet in de steek laten, want Hij heeft zelf besloten om u tot Zijn volk te maken. En hetzelfde geldt voor mij:
ook ik moet niet zondigen tegen de HEER en ik moet zeker niet ophouden voor u te bidden en u het goede en rechte pad te wijzen. Dus:
heb ontzag voor de HEER en wees Hem oprecht, met hart en ziel toegewijd. U hebt immers zelf ervaren welke grootse daden Hij voor u heeft verricht. Maar als u volhardt in het kwaad, zal het met u en met uw koning gedaan zijn.’